Bij tellen en rekenen is het getal 10 een heel bijzonder getal. Voor alles waar je met getallen mee te maken hebt gebruik je het getal 10. Ze noemden het ook wel het magische getal. Maar daar vertel ik je later wel meer over. Nu eerst over getallen met 10. Je kan vast wel dingen bedenken waarbij je tot 10 kan tellen: denk maar aan je vingers
de tenen aan je voeten,
de eieren in een doos...
Misschien wel een mooi rijtje van leuke dingen die je hebt neergelegd. Je kan het zo gek niet bedenken. Alles kan je tellen. Alles wat meer is dan tien kan je verdelen in één of meer groepjes van 10 en wat losse dingen die je overhoudt. Laten we eens kijken naar het getal 10. Wat zie je?
Het getal 10 bestaat uit twee cijfers. Een 1 en een 0. De 1 staat links en de 0 staat daar rechts van.
Weet je nog dat rekenaars vroeger geheime codes gebruikten om alleen aan hun vrienden te vertellen hoeveel iets was? Die codes gebruiken we nog steeds. Lang geleden hebben knappe rekenaars een afspraak gemaakt. Ze hadden ontdekt dat je snel en makkelijk kan tellen als je dingen in groepjes neerlegt. Ze hadden ook ontdekt dat je een code moest hebben om te laten zien dat je niks had. Dat werd het cijfer 'nul'
De knappe rekenaars spraken af dat het eerste cijfer in een getal, wat uit twee cijfers bestond, je vertelde hoeveel groepjes van 'tien' je hebt. Het tweede cijfer vertelde je hoeveel 'losse' dingen je hebt.
Hoe groter het aantal en dus het getal. Hoe makkelijker het is om dit systeem te gebruiken.
Stel je nou eens voor dat je het getal 17 hebt. Als je 17 eieren hebt is dat behoorlijk wat.
zelfs als je ze bij elkaar in een doosje legt is het nog lastig om gelijk te zien hoeveel eieren je hebt.
Het is makkelijker om te zien hoeveel je hebt als je een grote hoeveelheid in groepjes neerlegt van 10. Als je bij eieren doosjes gebruikt waar maar 10 in kunnen, helpt dat je om het 'tien-gevoel' sneller te ontwikkelen. Mag je dan geen andere eierdozen gebruiken? Natuurlijk wel. Jij kiest altijd zelf, maar als je nog moeite hebt om snel te weten hoeveel je ergens bij moet doen om een volle 10 te krijgen is het wel handiger om eventjes alleen deze dozen te gebruiken. Stel dat je 17 eieren hebt. Zeventien eieren leg je dan in twee doosjes. Het is immers meer dan 10. Eén doosje is dan al heel snel vol. Je krijgt dus bij 17 een doosje (groepje) met 10 en een doosje met 7. De grote truc: maak altijd de dozen vol, voordat je met een nieuwe begint.
Ga dit zelf eens uitproberen.
Ga opzoek naar iets waar je veel van hebt. Bijvoorbeeld legoblokjes, kralen, muntjes, snoeptomaatjes, dropjes of zo iets. Leg deze dingen op de tafel. Verdeel het in groepjes van 10. Kijk wat je over houdt. En schrijf op een papier hoeveel je hebt.
Heb je dit een paar keer gedaan? Vraag jezelf dan eens de volgende vragen:
Welke dingen vond je het leukste om te tellen? Wanneer werd het moeilijk? Wat was dan moeilijk? Hoe heb je dat opgelost?